Afkickcentra voor potwormtaxonomen?
Bodemcolumn van maart door Tamás Salánki
Potwormen zijn voor het eerst ontdekt in potgrond, vandaar de naam. Ze zijn qua uiterlijk net kleine witte regenwormen van rond de 1 à 2 cm. Ze eten afgestorven plantaardige en dierlijke resten en komen bijna overal ter wereld voor, zelfs in de sneeuw van Alaska waar ze blauw of rood van kleur kunnen zijn.
Potwormen houden niet zo erg van warmte. Hiervan maak ik handig gebruik om ze in handen te krijgen. Door in het laboratorium grondmonsters langzaam te verwarmen, lok ik de potwormen uit de grond. Vervolgens kunnen ze worden geteld en geïdentificeerd.
Met een lichtmicroscoop bekijk ik het melkachtige witte doorzichtig lichaam van de potworm. Alle organen zijn zichtbaar en kunnen worden bestudeerd, mits de worm blijft bewegen en ronddraaien. Dit betekent dat de worm alleen levend kan worden geïdentificeerd. Vergeleken met andere bodemdieren die gedood moeten worden voordat ze kunnen worden bestudeerd maakt juist dit het identificeren van potwormen bijzonder interessant, maar ook veel lastiger. Je weet nooit van te voren wat voor dag de potworm heeft. Een luie potworm maakt mijn dag langer, een actieve daarentegen kan zo weer teruggezet worden tussen de krioelende menigte.
Om ook de passievere worm sneller te herkennen is er om de 2 jaar een internationale bijeenkomst van potwormenonderzoekers. Wereldwijd zijn er slechts ongeveer 15-20 personen die potwormen kunnen determineren. Potwormdeskundigen zijn daarmee aanzienlijk zeldzamer dan de potwormen zelf. In Nederland kennen we momenteel ruim 75 soorten, en in een akker in Drenthe hebben we ooit het enorme aantal van 163.812 potwormen per m2 aangetroffen.
Het is altijd weer een feest om samen met deze paar potwormfanaten probleemgevallen uit mijn eigen collectie te bekijken. Achter de microscoop met een drankje en een hapje vliegt de tijd en beseffen we vaak te laat dat onze verslaving weer ten koste is gegaan van een welverdiende nachtrust.